120 objecten uit het Koninklijk Kabinet van Zeldzaamheden
Den Haag – Van 12 september 2024 tot en met 5 januari 2025 organiseert het Mauritshuis de tentoonstelling Het verdwenen museum. Bezoekers ontdekken dat tussen 1822 en 1875 niet één, maar twee musea te vinden waren in het Mauritshuis. Op de bovenverdieping bevond zich namelijk het Koninklijk Kabinet van Schilderijen met kunstwerken uit de huidige Mauritshuis-collectie. Op de benedenverdieping was het Koninklijk Kabinet van Zeldzaamheden gevestigd, een museum met duizenden objecten van over de hele wereld. De zalen stonden er bomvol. In de tentoonstelling brengt het Mauritshuis het zeldzaamhedenkabinet tijdelijk terug met ruim 120 bruiklenen: sieraden, poppen, vazen, reukflessen, harnassen, wapens, een pagode en zelfs haarvlechten. Het verdwenen museum biedt ook een kritische blik op de rijke, maar vaak complexe geschiedenis en de invloed daarvan op het heden. Hoe en waarom werd er verzameld? Welke verhalen werden er bij de objecten verteld en kloppen die wel?
Objecten in de tentoonstelling
Hoe zag het Koninklijk Kabinet van Zeldzaamheden eruit? Vitrinekasten vol objecten rondom thema’s als Nederlandse geschiedenis, China, Japan, herkomst en volkenkunde geven een indruk van wat er zoal werd getoond. Naast de voorwerpen uit andere landen en culturen, kreeg ook de vaderlandse geschiedenis een prominente plek. De Nederlandse cultuur en geschiedenis werden opgehemeld, vooral in vergelijking met andere culturen. Verhalen werden aangedikt en als ‘fake news’ ingezet om nationale trots aan te wakkeren.
Lees ook: Reis Terug in de Tijd: Historische Treinen op Open Monumentendag
Adellijk haar
Zo kunnen bezoekers de haarvlechten bekijken van Prins Willem IV (1711-1751) en Jacoba van Beieren, gravin van Holland (1401-1436). Het haar van Willem IV is authentiek. Het werd in 1795 door zijn zoon, stadhouder Willem V meegenomen toen hij moest vluchten voor het binnenvallende Franse revolutionaire leger in 1795. De lokken van Jacoba zouden in 1770 zijn gevonden tijdens opgravingen op het Binnenhof, al werd nooit bewezen dat haar graf daar lag. Toch droeg deze vlecht bij aan de mythevorming en nationale trots. De haarlokken van beide personen vormden tastbare herinneringen aan het beroemde Nederlandse verleden en de macht van de Oranjes, in een tijd dat Nederland een jong koninkrijk was en voor zijn successen moest terugblikken op het ‘glorieuze’ verleden.
Een beruchte hoed met kogel
Tijdens het beleg van Roermond in 1632 werd Ernst Casimir, een lid van de Friese tak van de Oranjes, fataal getroffen door een kogel terwijl hij de loopgraven inspecteerde. De vilten regenhoed die hij toen droeg, werd als kostbare herinnering binnen de familie doorgegeven. Koning Willem I schonk deze kort na de oprichting aan het Kabinet. Daar kreeg de hoed plots een andere betekenis. Het was toen niet meer de hoed van Ernst Casimir uit 1632, maar het hoofddeksel van Willem van Oranje, dat hij droeg toen hij in 1584 in het Prinsenhof te Delft werd neergeschoten.
Kris met diamanten
Deze knap bewerkte kris werd in 1835 door sultan Cakraadiningrat II van Madura geschonken aan Koning Willem I. Krissen behoren tot de oudste Indonesische geschenken aan de Oranjes. Dit soort giften weerspiegelden de ongelijke koloniale machtsverhoudingen. Oorspronkelijk had de sultan een heel ander cadeau voor ogen, waarmee hij zich niet ondergeschikt achtte aan de Oranjes. Hij wilde de koning een eigengemaakt Grootkruis der Militaire Willems Orde schenken, maar dit werd als ongepast gezien. Om een diplomatieke rel te voorkomen, hield de sultan het op een karakteristieke Madurese kris.
Deshima
In de Japanse zaal stond een indrukwekkende, ruim zes meter lange maquette van het kunstmatige eiland Deshima. Vanaf dit eiland dreef Nederland al eeuwenlang als enige Europese land handel met Japan. Dit nagebouwde eiland, opgebouwd uit bijna 200 onderdelen zoals woningen, pakhuizen, tuinen en een vlaggenstok, gaf een gedetailleerd beeld van Deshima in de 19de eeuw. In het Kabinet werd de handelsrelatie met Japan flink aangedikt om een gevoel van trots op te wekken bij Nederlandse bezoekers. De Nederlandse aanwezigheid in Japan werd veel groter voorgesteld dan ze daadwerkelijk was. Hoewel Deshima in het Kabinet leek op een heel continent, was het eiland in werkelijkheid slechts 214 bij 64 meter groot.
”Duivelswerk”
De bezoeker van toen kon diverse Chinese ivoren ‘puzzelballen’ bewonderen, die het verfijnde Chinese vakmanschap van ivoor snijden vertegenwoordigden. Dit exemplaar, gedateerd rond 1770-1780, heeft negen lagen en veertien kijkgaatjes. Met behulp van een pennetje is het mogelijk de binnenste ballen ten opzichte van elkaar te draaien en meer te ontdekken van dit ivoren ‘collector’s item’. Deze puzzelballen waren vooral bedoeld om het publiek zich te laten vergapen. Het was onvoorstelbaar dat zoiets gemaakt kon worden, wat zo’n puzzelbal de bijnaam “duivelswerk” bezorgde.
Een kijkje binnen
Hoe de ruimtes van het Kabinet aangekleed waren, is niet bekend. Er bestaat welgeteld één afbeelding waarop bezoekers worden rondgeleid door de toenmalige conciërge Hendrick Hentzepeter (1781-1845). Op de prent uit 1843 zijn een Chinese pagode, een pop in traditionele klederdracht en een porseleinen vaas te zien. Aan het plafond hangt een kajak waarin een figuur is afgebeeld, waarover de handleiding uit 1824 meldt dat het gaat om een “IJslandse visscher in zijn kanoo of cajak”. De visser zou in 1767 op de Hofvijver van Den Haag hebben gevaren. Volgens de Vlissingsche Courant van 1839 was hij zelfs door een storm op het strand van Scheveningen beland en vervolgens zou zijn lichaam zijn opgezet. Uit onderzoek blijkt dit een pure mythe te zijn. De kajak was feitelijk een Groenlandse jachtkajak die in de 18de eeuw behoorde tot de stadhouderlijke collectie; de “visscher” blijkt geen echte man maar een pop. Via omzwervingen was de kajak in het Kabinet terechtgekomen.
Dankzij de handleiding uit 1824 weten we wel precies hoe de zalen van het Kabinet waren ingedeeld. De eerste twee zalen waren gevuld met Chinese objecten, waaronder porseleinen vazen, ivoorkunst en alledaagse voorwerpen. De derde en grootste zaal was gewijd aan Japan, met als ‘’eye-catcher’’ de grote maquette van het eiland Deshima. De vierde zaal bevatte objecten uit alle werelddelen. Door objecten uit verschillende culturen tegenover elkaar te plaatsen werden culturen met elkaar vergeleken. De eerste directeur van het museum, Reinier Pieter van de Kasteele, wilde hiermee de ontwikkeling van de ‘beschaving’ inzichtelijk maken. Hij rangschikte culturen op een ladder, waarbij hij de Europese cultuur als ‘meest hoogstaand’ bestempelde. De laatste zaal wakkerde de nationale trots nog meer aan met voorwerpen die verwezen naar de ‘vaderlandse’ geschiedenis, het Koninklijk Huis en de voormalige stadhouders. Het doel hiervan was dat bezoekers, met de inspirerende verhalen van ‘grootse voorouders’ vers in gedachten, de laatste zaal van het Kabinet zouden verlaten met een gevoel van hernieuwde nationale eigenwaarde.
Hoe kwam de verzameling tot stand?
In de eerste jaren stroomden de objecten binnen, soms scheepsladingen vol. De kerncollectie bestond uit voorwerpen uit de verzameling van de koninklijke familie en een grote schenking met Chinese objecten, verzameld door sinoloog Jean Theodore Royer (1737-1807). De eerste directeur van het Kabinet breidde de collectie in korte tijd verder uit tot ruim 9.000 objecten bij zijn aftreden in 1840. Daarnaast schonk Jan Cock Blomhoff – pakhuismeester en opperhoofd van de handelspost Deshima – een groot gedeelte van de Japan-collectie. Vanwege een tekort aan financiering was het Kabinet voornamelijk afhankelijk van schenkingen. Onder de objecten uit de koloniën bevonden zich ook menselijke resten*, roofkunst en diplomatieke giften die al dan niet onder dwang waren afgestaan.
Toen en nu
Na meer dan 60 jaar sloot het Koninklijk Kabinet van Zeldzaamheden in 1883 definitief zijn deuren. De sluiting volgde op kritiek over de ‘rommelige uitstraling’ en de ‘onderbelichting van het Nederlandse verhaal’. Hoewel de objecten het Mauritshuis verlieten, bleef de 19de-eeuwse wereldvisie, beïnvloed door kolonialisme en nationalisme, bestaan. In de tentoonstelling reflecteert het Mauritshuis van nu op dit verleden: is het verdwenen museum écht verdwenen?
Begunstigers
De tentoonstelling Het verdwenen museum is mede tot stand gekomen met steun van Stichting Vrienden van het Mauritshuis, Nationale-Nederlanden, Stichting de Johan Maurits Compagnie en Fonds 21.
Bruikleengevers
De tentoongestelde bruiklenen zijn afkomstig uit het Rijksmuseum in Amsterdam en het Wereldmuseum in Leiden.
*In lijn met het beleid van het Wereldmuseum en het Rijksmuseum en uit respect voor de herkomstgemeenschappen worden in deze tentoonstelling geen (afbeeldingen van) menselijke resten of roofkunst getoond.