In kerken aanwezige orgels werden in de 15de eeuw in heel Europa op eenzelfde manier ontworpen, onafhankelijk van lokale of regionale vormgevingstradities en stijlopvattingen. Opvallend is dat het ontwerp niet in handen was van orgelbouwers, maar lag bij architecten en timmerlui en zelfs schilders. Dit blijkt uit het promotieonderzoek van Wim Ros naar de architectuur en het ontwerp van het orgel in de 15de eeuw. De promotie van Ros vindt plaats op woensdag 4 december aan de Universiteit van Amsterdam.

In de Middeleeuwen kwam in Europa een overweldigend aantal kathedralen en kerken tot stand. De kerk vormde voor de gemeenschap het geestelijke, sociale en culturele middelpunt. Dit kwam tot uitdrukking in liturgie en inrichting, en het orgel maakte daar in de 15de eeuw nadrukkelijke deel van uit. Onder de verschillende in gebruik zijnde orgeltypes vormde het galerijorgel een expliciet aanwezig element in het interieur van de kerk, dat soms uitgroeide tot een van de grootste objecten van de inrichting. Veel is verloren gegaan, maar voorbeelden van orgels uit de 15de eeuw zijn nog in heel Europa te vinden, bijvoorbeeld de Notre-Dame-de-Valère in Sion (1435) en de Nicolaïkerk in Utrecht (1479).

Genegeerde onderwerpen

Ros onderzocht het ontwerp van – op een vaste plaats in de kerk opgestelde – orgels en orgelensembles (orgelkast/galerij) in relatie tot het interieur van de kerk in de 15de eeuw. Hij keek naar de daaraan ten grondslag liggende ontwerpmethodiek en het ontwerpproces, tot op heden vrijwel genegeerde onderwerpen. Hieraan lagen getalsmatige, metrische en geometrische patronen en modellen ten grondslag. Uit het onderzoek blijkt dat de uiteindelijke maatvoering van de orgelkast een architectonische keuze was. De primaire verantwoordelijkheid voor het ontwerp lag niet bij de orgelmakers, maar bij in de architectonische ontwerpmethodiek getrainde experts zoals architecten/werkmeesters, timmerlui, schrijnwerkers en zelfs schilders. Ros sluit niet uit dat sommige orgelmakers ook over deze vaardigheden beschikten, maar hun primaire taak was de levering van het instrument. 

Verkleinde vorm

De orgelkast of het orgelensemble verhield zich tot het interieur van de kerk als een verkleinde vorm van architectuur. Aan beide lag eenzelfde ontwerpmethodiek ten grondslag. De relatie tussen beide schaalgebieden noemt Ros adjunctie: wederzijdse toevoeging onder behoud van zelfstandigheid. Met de introductie van dit begrip is er voor het eerst een verklaring voor de samenhang tussen het interieur en de inrichting van de kerk in de 15de eeuw. Ros bestudeerde een groot aantal kerken en orgels. Als het orgelensemble ontwerpmethodisch niet overeenkwam met het interieur, was dat een signaal dat het orgel niet voor de desbetreffende kerk werd gebouwd.

Eeuwenlange invloed

Uit exemplarisch onderzoek dat Ros deed naar orgelontwerpen uit de 16de, 17de en 18de eeuw – onder andere van het Haarlemse Müller-orgel, blijkt dat de ontwerpmethodiek uit de 15de eeuw nog steeds gebruikt werd in de eeuwen daarna. In de 19de eeuw was de verschijningsvorm van het orgel uit de 15de eeuw een belangrijke inspiratiebron voor ontwerpers die in de neogotische stijl werkten. In de jaren veertig tot zeventig van de 20ste eeuw won het orgelontwerp van de 15de eeuw opnieuw aan belang voor de toen actuele orgel-ontwerppraktijk.

Promotiegegevens

W.S. Ros: Fundamentum Organisandi. Het orgel in de 15e eeuw, architectuur en ontwerp. Promotoren zijn prof. dr. A.F.W. Bosman (UvA) en prof. dr. J. Fidom (VU).

Tijd en locatie

De promotie vindt plaats op woensdag 4 december, om 15.00 uur.

Locatie: Aula van de UvA, Singel 411, Amsterdam.